Thursday, 16 February 2012

The Joy of Poetry

On this grey and silent morning, I decided to read a poem and whipped a volume out of the cabinet. Faded skeletal letters on stained buttery vellum... It started with an anonymous woman in evening gown, and some prudish innuendo about this person’s promiscuous nature. Way to go! Then, there was talk about her quivering lips. This made me raise an eyebrow. It was followed by moonlight on her cheek and neck. Another eyebrow went aloft… and although feeling slightly nauseous, I pushed on, overcoming the words ‘weeping’ and ‘happiness’. It was when the poet employed the phrase ‘moonlit jasmines’ that I howled with laughter and forgave the man his ‘loneliness of our clouded existence.’ Then I went to the bathroom.




2 comments:

  1. De stervende kluizenaar

    Ik ben bevrijd van de impuls van Satan,/
    o drijfveer van het innerlijk duel,/
    terwijl berusting van het laatste Amen/
    mijn ziel hoedt voor de gaping van de hel./

    Wie hoopt niet, als zijn stervensuur nabij is,/
    dat stormweer, nacht en onraad overgaan/
    naar hemelglans, waar het een eeuwige Mei is/
    en waar de bloemige harmonie bestaat...?/

    Of staart straks op een dode kluizenaar/
    de schedel met zijn sombere oogkassen,/
    die ik zo vaak getild heb in de hand,/

    en wordt dan met een koude schrik gewaar,/
    in kamerstilte, aan de dood verwant,/
    de grijnslach van wie voor de dood wou passen?/

    ReplyDelete
  2. So he cóúld, if he wóúld, our Cola Debrot! This one is just stout and grim, cool and personal superb. And not a moonlit jasmine in sight! He Brother A! Wait for Joy of Poetry part 2.

    ReplyDelete